Bij lichamelijk klachten van een patiënt wil een arts weten waar die door veroorzaakt worden. Het kan ook zijn dat bij een lopende behandeling van een patiënt de arts wil weten of de behandleing succes heeft. En hoe het eventueel verder moet met de behandeling. Of misschien gaat het om een beoordeling van het risico om een bepaalde ziekte te krijgen. Is het raadzaam om preventieve maatregelen te nemen? Deze vragen kunnen wij in het klinisch-chemisch laboratorium helpen beantwoorden. Want ons onderzoek dient voor: het vaststellen of uitsluiten van ziekten, het volgen van het verloop van de ziekte, het vaststellen van het succes van een behandeling, het voorkomen van ziekten.
De Nederlandse klinisch-chemische laboratoria behoren tot de beste van de wereld. Ze staan onder leiding van een klinisch chemicus of laboratoriumarts. Het onderzoek gebeurt door gediplomeerde medisch analisten. Nationaal georganiseerde kwaliteitscontroleprogramma's waarborgen een voortdurend hoge kwaliteit van het werk. Medisch analisten hebben een vierjarige middelbare (MLO) of hogere (HLO) beroepsopleiding gevolgd. Zij voeren het belangrijke analytische werk op een laboratorium uit. Analisten met een HLO-opleiding zijn gerechtigd tot het voeren van de titel ingenieur (ing.).
In het menselijk lichaam zijn vele (chemische) stoffen aanwezig. Bij goede gezondheid zijn de bestanddelen in de juiste hoeveelheden en verhoudingen aanwezig. Bij ziekte is er soms te veel van iets, of juist te weinig. Zo kan het bloed van suikerpatiënten te veel suiker (glucose) bevatten. En bij bloedarmoede zijn er te weinig rode bloedcellen. Ons onderzoek maakt echter niet altijd duidelijk of iemand gezond is of ziek. Er zijn honderden verschillende onderzoeken mogelijk. In het klinisch chemisch laboratorium worden vele lichaamsvloeistoffen onderzocht zoals: serum, plasma, urine, faeces, liquor, beenmerg, ascitesvocht, oogvocht, pleuravocht, sperma. Bij de meeste ziekten geeft vaak slechts één of enkele van deze onderzoeken een afwijkend resultaat. En bij sommige ziekten geeft onderzoek zelfs helemaal géén afwijkingen te zien. Het is dus onzin om zomaar onderzoek te doen. Het is de arts die - eventueel na overleg met de klinisch chemicus - beslist welke van de vele mogelijke onderzoeken nodig zijn. Ons onderzoek moet de vragen van de arts beantwoorden. Daarom onderzoeken wij alleen datgene waar de arts om vraagt.
De uitslag van ons onderzoek heeft alleen betekenis in combinatie met de gegevens van de ziektegeschiedenis van de patiënt en de bevindingen van eventueel ander onderzoek. Al die gegevens zijn bekend bij de behandelend arts. De klinisch chemicus kan de arts adviseren over de interpretatie van de resultaten van het onderzoek. De arts is degene die hieruit conclusies kan trekken voor diagnose of behandeling (Bron: Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie).
Het meest bekende menselijk materiaal, wat vaak geanalyseerd (=onderzocht)
wordt, is toch wel bloed. Bloed is een vloeistof met een zeer complexe samenstelling.
Bloed bestaat uit ca. 55% bloedplasma (=bloedvloeistof) en ca. 45% bloedcellen,
wat in de nevenstaande afbeelding duidelijk te zien is.
Als je bloed in een buis laat stollen noem je de bloedvloeistof geen plasma,
maar serum.
De rechter buis is gecentrifugeerd in een speciale centrifuge, waardoor de
cellen en de bloedkoek naar de bodem zakken.
Plasma bestaat voor ca. 90% uit water en voor de rest uit eiwitten, zouten
(mineralen), voedingsstoffen (bijv. glucose = suiker), afvalstoffen en hormonen.
De bloedcellen worden onderverdeeld in erytrocyten (=rode bloedcellen), leukocyten
(=witte bloedcellen) en trombocyten (=bloedplaatjes).
Op onderstaande afbeelding zie je een aantal rode bloedcellen en één
witte bloedcel, op een speciale manier gekleurd, bij een vergroting van 1000x.
Genoemde onderdelen van het bloed worden vaak allemaal onderzocht.
Ook kan het bloed onderzocht worden op bacteriën (bloedvergiftiging).
Er
zijn, wat betreft de samenstelling van het bloedmonster, 3 manieren om bloed
af te nemen (te prikken):
- Capillair bloed (uit de haarvaatjes van vingertop, oorlel of babyhieltje)
- Veneus bloed (aderlijk bloed, meestal uit de ader van de elleboogplooi)
- Arterieel bloed (slagaderlijk bloed, meestal uit de liesslagader)
Capillair en veneus bloed wordt meestal door vaste prikkers of door analisten
afgenomen; arterieel bloed wordt altijd door een arts afgenomen.
Capillair en veneus bloed wordt gebruikt voor allerlei klinisch chemische,
hematologische, immunologische en microbiologische bepalingen; het zuurstofrijke
arteriële bloed wordt in enkele gevallen gebruikt voor klinisch chemisch
onderzoek.
Verder wordt veneus bloed ook gebruikt voor chromosomenonderzoek.
Als men plasma nodig heeft voor een onderzoek moet aan de prikbuis een antistollingsmiddel
(=anticoagulans) toegevoegd worden.
Voor sommige bepalingen is het nodig dat de patiënt nuchter geprikt wordt,
d.w.z. dat hij een groot aantal uren vóór het prikken niets
mag eten en alleen water mag drinken.
Dat komt omdat sommige stoffen direct na het eten van voedsel in verhoogde
concentratie in het bloed voorkomen. Dan zou de arts verkeerde conclusies
kunnen trekken. Het gaat hier vooral om glucose (= een suiker) en triglyceriden
(= een vet).
Urine bevat allerlei stoffen die door de nieren uit het bloedplasma zijn
verwijderd. De samenstelling van urine kan ons iets leren over het functioneren
van de nieren en over de samenstelling van het bloedplasma.
Voor routine-onderzoek gebruikt men bij voorkeur verse ochtendurine, omdat
oude urine troebel kan worden door bacteriegroei. Bij infecties aan de urinewegen
wordt urine onderzocht op bacteriën.
Hersenvocht (= liquor cerebrospinalis) bevindt zich in de hersenen en in
het ruggemerg.
Het is een heldere kleurloze vloeistof, die wordt verkregen door een punctie
tussen twee lendewervels. De samenstelling van liquor kan iets zeggen over
de ziekten in de hersenen.
Ook hier kan onderzoek gedaan worden naar bacteriën.
De nuchtere maaginhoud wordt verkregen door hevelen of opzuigen (= sonderen).
Maagsap is sterk zuur. Een overmatige zuurproductie kan tot weefselbeschadigingen
leiden.
In het maagsap wordt soms ook gezocht naar bacteriën, die een rol kunnen
spelen bij de vorming van maagzweren. (Dit zijn overigens geen echte zweren
zoals iedereen die kent, maar meer beschadigingen van het weefsel.)
Vruchtwater (= amnionvocht) wordt soms onderzocht om iets te weten te komen
over de gezondheid van de ongeboren baby. Om vruchtwater te verkrijgen maakt
men een punctie
door de buikwand en de baarmoederwand (vruchtwaterpunctie).
Ontlasting (= faeces) wordt soms onderzocht om de spijsvertering te controleren
of om inwendige bloedingen op te sporen. Het is normaal dat er in ontlasting
bacteriën zitten. Hier wordt echter vaak naar bacteriën gezocht
die in normale ontlasting niet voor mogen komen.
Ook wordt soms naar wormeieren gezocht.
(Bron: Ton van de Rijt; http://people.zeelandnet.nl/tvdrijt/index.htm)